Weg


Afgelopen juli overleed mijn vader. Het was goed zo, we hebben nog alles tegen elkaar kunnen zeggen. En ik ben oprecht blij voor hem dat het niet langer hoefde te duren. Maar of je nou maandenlang uitgebreid afscheid neemt of het plotseling voorbij is: aan het eind van de rit zit je toch maar mooi met een dode vader. En merk je dat het pas echt begint als iemand er niet meer is, dat rouwen. Zoals je pas leert autorijden nadat je rij-examen hebt gedaan.


Het valt me zwaar. De ene dag meer dan de andere. Maar in deze tijden van donkere dagen, lekker kokkerellen – was ‘ie gek op – en verplichte gezelligheid denk ik weer meer aan hem en drukt het gemis op mijn dagen en buien. Erover praten, huilen en schrijven helpt, maar vermindert dat gevoel niet. Want m’n vader is m’n vader, zoals ze bij Kinderen voor Kinderen zongen.


Dat vreselijke liedje knalde vrijdagochtend uit de speaker bij de peutergym. Aanvankelijk zong ik uit ingeprente nostalgie enthousiast mee, maar al snel stond ik huilend mijn kind te duwen op de schommel. Om hoe we dan samen dat cassettebandje luisterden en deden wie het hardst de Gooise R kon laten rollen:‘…maar m’n vaderrrrr is m’n vaderrrrr’.


Het overvalt je op de gekste momenten. Natuurlijk tijdens de huwelijken die ik voltrek, als stellen even stilstaan bij iemand die er niet meer is. Dat deel van mijn toespraak oefen ik nu net zo vaak tot ik het vaker wél dan niet weet droog te houden. En dan een schietgebedje en er maar op gokken dat het op het moment suprême lukt.


Het komt als ik een boek of artikel lees wat hij geweldig zou vinden. Als ik een man zie die yoga doet. Of Urbanus. Geraspte wortel in een schaaltje. Bij de geur van peterselie. Of wierook. Het zien van een broodje bapao. Als iemand ‘spannend’ zegt en niets anders erbij.


Die dingen en momenten zijn er nog, om me aan hem te herinneren. Alsof ik hem ooit zou kunnen vergeten. Maar hij zelf is zo ontzettend weg, daar heb zelfs ik geen woorden voor.